Bij een schilderij van Jan Mankes.
Dat we juist dachten een houding te hebben gevonden
stevig genoeg tegen al dat botsen en breken en blijven
en dat er berichten kwamen, die we niet konden plaatsen
noch begrijpen maar die ons toch bezig hielden
als de wisselingen van dag en nacht
en ofschoon we wel wisten dat het dichtbij was
alleen nog moesten gaan kijken om het daarna
te hebben gezien, leefden we bij wijze van uitstel
om niet te zijn waar we waren, om niet te zeggen
waar het om ging
het was laat op de middag, geluk
had geen handen meer, er kwamen berichten
die we liever niet lazen, we wilden niet weten
wat we al wisten en dachten een eind weg
zolang het nog kon.
Uit: Een vrouw op het zuiden. Amsterdam, 2009.
.
.
.
.