Sebastiaan (1)

Het duurde even maar je moet weten, dat ik niet meer zo gemakkelijk schrijf. Wel vliegt er vaak van alles door mijn brein. Maar als het op vastleggen aankomt, is het vogeltje vaak gevlogen. Blijf ik beteuterd achter. Zielig hè?
Over vogeltjes gesproken. Toen ik nog jong en aantrekkelijk was, was er op de school waar ik zat een vrouw die ons biologie gaf. Een prachtexemplaar, even in de dertig. Een uitzondering. Want van de vrouwen onder de docenten die we hadden was de houdbaarheidsdatum veelal al jaren overschreden. Maar mevrouw Van der Wijdt, met dt, was zonder meer een lekker ding, zoals dat in jouw kringen heet.
Voor de jongen die ik was in ieder geval een belevenis, een natte zegen, zeg maar, heerlijk, driemaal in de week, gewoon ingeroosterd. Als je wat al te onstuimig haar lokaal betrad, zoals ik toen, die eerste les, flikkerde je direct tegen een echt skelet aan. Dat skelet vervulde als magere Hein bij de entree van het lokaal een soort portierfunctie. Het was niet zo’n neppe, van kunststof. Niet zo’n ding, dat de latere regelgeving voorschreef. Zo’n eigentijds nepding, dat doorgaans alleen maar in de weg staat op open dagen, in het gedrang van de ouders en achtste groepers.
Neen, een echte, met beschadigde botten, krommige benen en gemankeerde gewrichten, zijnde het stoffelijk overschot van een echt ja echt mensenleven, met ijzerdraadjes hier en daar in de juiste samenhang gebracht, het geraamte van een voorheen mens dus, dat uiteindelijk, ter adstructie van het cohort waartoe ik behoorde, in het lokaal van mevrouw Van der Wijdt zijn aanschouwelijke vergankelijkheid beleefde.
Uit het vergeelde registratiekaartje, dat met een lullig touwtje aan een nekwervel bevestigd was, bleek dat het geraamte door de school verkregen was, ter gelegenheid van een gemeentelijke grafruiming ergens midden in de oorlogsjaren. In mijn herinnering gaf dat gegeven het skelet nog meer cachet. Hoe dan ook, bij binnenkomst in het lokaal bracht die magere Hein ons in een enigszins devote stemming, die even later strak contrasteerde met de kittelorige uitstraling van mevrouw Van der Wijdt zelve, die even strak gerokt als licht gedecolleteerd ons uiterst vriendelijk welkom heette en op een uiterst zakelijke wijze met de les begon. God, wat een tieten had dat wijf.
En ontvlambaar als we als jongens waren, vreesden we het moment in een fantasie te verdwijnen en dan plotseling de beurt te krijgen met een zichtbare stijve voor de klas. Maar dan was er altijd nog het skelet. Om de blik te richten. Die bood uitkomst.
Het was in het leven maar net waarnaar je keek. Eros en Thanatos, zou ik later hebben gedacht, niet wetend, dat er voor dat soort ervaringen, even puur als mystiek, dat er voor dat soort ervaringen geen later is.
Als de woorden er eenmaal zijn, zijn de ervaringen vaak weg. En loop je ze de rest van je leven te zoeken. Hoe hopelozer, hoe excessiever. Misschien was dat wel het begin van het bizarre verhaal, waar ik zoveel jaren later in terecht zou komen en waarvan je de afloop als geen ander kent. Maar goed. Waar val ik je allemaal mee lastig.
De les ging over het rijk der gevleugelden. Ik herinner het me als de dag van gisteren, terwijl het een eeuwigheid geleden lijkt. Dat ze ontstaan waren uit de viervoeters. Net als de mensen. Dat een bepaalde soort langzamerhand was gaan staan. En als je gaat staan, doen zich talloze nieuwe evolutionaire mogelijkheden voor, gelet op de stand van het strottenhoofd. Zo zijn mens en vogel gaan zingen, op een wijze die niet voorkomt bij de aloude viervoeters. Probeer maar eens te zingen, als je op je buik ligt.
En zo vertelde ze. Was heerlijk om naar haar te kijken en te luisteren. En toen gebeurde het. Jan van der Sarre, het lulletje van de klas, stak zijn vinger op. ‘Toch snap ik niet, mevrouw, hoe het komt dat mijn sierparkietje zo mooi fluit?’.
‘Heb jij dan een sierparkietje thuis, Jan?’ ‘Ja, mevrouw, nog niet zolang geleden gekregen op mijn verjaardag.’ ‘Zo Jan, een sierparkietje thuis, in een kooitje, denk ik?’ ‘Ja, mevrouw, in een kooitje, op mijn kamer.’ ‘Oh, op je eigen kamer.’ Een tikkeltje streng van toon vervolgde ze. ‘Jan, hoe denk je dat het is de hele dag een sierparkietje te zijn, in een kooitje, de hele dag, alleen, met het uitzicht op wat rommelig en ranzig jongensbeddengoed’. ‘Nooit over nagedacht, mevrouw. ’t Was een cadeau voor mijn verjaardag. Van mijn zusje.’
Het was stil maar toch hing er een vreemde sfeer in de klas. Op sommige gezichten ontstond een langzame grijns. Mw. Van der Wijdt boog zich licht voorover, zodat de weelde van haar borsten nog eens benadrukt werd. Zij richtte zich nog nadrukkelijker tot Jan en sprak met een enigszins omfloerste stem vooral vertrouwen moest wekken. ‘Nooit over nagedacht, hè Jan, maar ik snap dat best jongen, maar nou iets anders, Jan, zeg nou eens eerlijk, ben je erg aan je sierparkietje gehecht?’
De spanning in de klas was te snijden en wij jongens genoten weliswaar van de pinup-achtige pose waarin Van der Wijdt zich bevond maar eerlijk gezegd meer nog van het dilemma, waaruit de eigenaar van de sierparkiet zijn schone ziel moest zien te redden.
Er verschenen zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd. Of hij belijdde in het openbaar zijn gehechtheid aan een sierparkiet en zou dan uiteraard voor de rest van zijn schooltijd als Jantje Sierparkiet te boek staan. Of hij ontkende het, maar kon op dat moment in het geheel niet overzien, wat daar de consequentie van zou zijn. Maar vreesde op een of andere manier het ergste. Het voelde in ieder geval helemaal niet goed. De verscheurdheid waarin hij in enkele luttele minuten terecht was gekomen, was van zijn gezicht af te lezen.
‘Nou Jan, heb ik je iets geks gevraagd? Of vind je het opeens niet meer nodig antwoord te geven als je docent je iets vraagt, Jan?’ ‘Nee mevrouw, ik wou u net zeggen, dat ik eigenlijk nog niet echt aan mijn sierparkiet ben gehecht. Wat ik u al zei, ik heb hem pas net.’ ‘Verbaast me niets Jan, het zou ook een beetje gek zijn geweest als een jongen van zeventien, zo’n vent als jij, als die erg aan een sierparkiet zou hechten. Bovendien, wat kost tegenwoordig nou een sierparkiet?’
‘Beetje sierparkiet kost zo’n zeven gulden mevrouw.’ ‘Ooooh, verzuchtte Van der Wijdt, waar hebben we het dan eigenlijk over. Maar goed. ‘Jan, ik wil je vragen, morgen je sierparkiet mee te nemen naar de les. Dan zal ik aan de amanuensis vragen alles klaar te zetten voor een anatomische les, zoals jullie nog wel weten, net als op dat schilderij van Rembrandt, dat zo mooi staat afgedrukt in jullie leerboek maar dan met Jan zijn sierparkiet. Dan gaan we eens heel precies die fijne stembandjes bekijken, die er toch maar voor zorgen dat een sierparkiet zo mooi zingt. Hè Jan? En denk erom, dames en heren, schrift bij de hand, wordt aantekeningen maken! Verder nemen we voor Jan allemaal een kwartje mee. Dat spreekt voor zich, niet waar Jan?’
De volgende dag was Jan niet op school en Van der Wijdt stond als afwezig op het bord. De week daarop was Jan terug maar Van der Wijdt niet. Er deden vrij kleffe geruchten de ronde, waar we als jongens van smulden en die later voor een groot deel waar bleken te zijn.  Van der Wijdt bleek het met twee jongens uit de examenklas te hebben gedaan. En ze als slaafjes mishandeld. De zaak kwam in het curatorium, zoals het schoolbestuur van een beetje deftige school toen heette, en in de ouderraad.
Jaren later heeft Judith mij het verhaal verteld. Hoe stom ze was geweest maar zonder spijt. Maar goed. Van de Sarre ging voor de zomer van school. Toen hij thuis had verteld, dat hij door een paar jongens in een tussenuur op de plee met een groene banaan met vaseline in zijn kont was geneukt. Arme Jan, want wat werd die gepest, toen duidelijk werd dat mevrouw Van der Wijdt voorgoed was verdwenen.
‘In de jeugd zijn de dingen het ergst, daar duren ze het langst, tot heel veel later toe’, schrijft Vestdijk ergens. En zo is het maar net. In die zin heeft zoals je weet Judith van der Wijdt een nogal  deraillerende invloed op mijn leven gehad.
Het leven gaat voort. Maar vraag soms niet hoe. Jezus, tegen wie zeg ik dat. Sterkte in ieder geval met je psyche. Die van mij gedraagt zich de laatste tijd meer en meer als een onwillig paard, dat met zijn hoeven slaat en domweg weigert nog langer de kar te trekken. Ben zwaar aan de pillen. Kan me bij jou zo voorstellen, datti graag op hol slaat. In de gaten houden dus. Ik ga stoppen. Ik schrijf je binnenkort wel weer. Als het me lukt, tussen al die gekken hier.

Ontdek meer van Standplaatsen

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder