Sebastiaan (3)

Het is maar goed, dat we in ons leven niet te veel zetten vooruit kunnen denken. We zouden onze onschuld verliezen. Dat ik jaren en jaren later op die bizarre begrafenis van Sebastiaan de enigszins verloederde maar nog steeds even indrukwekkende Maria van der Wijdt tegen het lijf zou lopen, dat had geen mens ooit kunnen voorzien. Want zo is het gegaan.
Zo rond mijn dertigste ontmoette ik mijn neef Sebastiaan bij toeval op een Amsterdams terras en hij beantwoordde geheel en al aan het beeld van hem, dat zich in de loop van de jaren, gevoed door de familieverhalen, in mijn hoofd had gevormd. Excentriek, extravagant, geestig, een opvallende verschijning, die zo weggelopen leek uit de wereld van Louis Couperus, een soort Vincent uit Eline Vere, met dit verschil, dat neef Sebastiaan geen cynicus was en bovendien in goede doen was geraakt.
Hij was nog steeds met dezelfde vriend, van wie verteld werd, dat hij secretaris-generaal was op het ministerie van onderwijs. Samen kochten zij huizen, knapten die op, woonden er een tijdje en verkochten de zaak dan voor een volgend project. Een lucratieve hobby zonder kinderwens. Zo waren zij in het bezit gekomen van een kasteeltje in de Provence en van een monumentale boerderij in Zuid Limburg met uitzicht op de Geul.
Maar doorgaans resideerden zij in een pand op de Van Eeghenstraat waar mijn neef een eigen kunstcollectie beheerde met werken uit de Hollandse, Italiaanse en Franse school maar ook van modernen als Van Gestel, Kamerlingh Onnes en Floris Jespers. Dat laat tenminste de catalogus zien die na zijn dood verscheen en waar hijzelf nog de begeleidende tekst voor had geschreven, doodziek als hij toen al was.
Want die zonnige zomerse middag op het terras van De Prins had mijn neef ook nog nieuws van andere aard. Hij vertelde mij op een gegeven moment, dat hem de dubieuze eer was toegevallen de allereerste officieel geregistreerde aids-patiënt te zijn, die Nederland inmiddels rijk was. ‘Of-fi-ci-eel ge-re-gis-treer-de’, herhaalde hij heel langzaam min of meer in zichzelf, terwijl hij uit een soort dokterstas een ferme doos sigaren toverde.
Met een stevige bolknak tussen de lippen vierden we die middag onze ontmoeting en spraken lang met elkaar, over vroeger, over kunst en muziek, over liefde en poëzie en over ome Berthus, over wie het verhaal ging, datti het met zijn dochter deed.

Ontdek meer van Standplaatsen

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder