Vlak voor zijn toch nog plotselinge dood heb ik hem nog opgezocht op zijn appartement aan de Prinsengracht, dat hij na de dood van zijn vriend en partner min of meer als kluizenaar bewoonde. Nou ja, appartement. Het waren eigenlijk drie museumzalen, waarvan de laatste was ingericht als slaapvertrek.
De verlichting in de zaaltjes was zwaar gedempt en knipte aan bij binnenkomst zodat in het voorbijgaan de schilderijen boven de donkere lambrisering ietsjes oplichtten. Toen ik het laatste zaaltje naderde hoorde ik liederen van Purcell en zag ik hoe op een groot donkerrood rond ledikant mijn neef lag neergevleid, geheel in Engelse stijl gekleed, geruite broek, blazer, strikje, als een scharmielig zwaar ondervoed circusaapje.
In het zaaltje achter mij doofde langzaam het licht en met zijn hoofd een beetje geheven wees mijn neef me moeizaam op de stoel, waarop ik plaats moest nemen.
‘Waarde neef’, zei hij, ‘je begint op je vader te lijken, echt, op ome Gart’ en hij keek me guitig aan. ‘Van jou kan ik dat niet zo gemakkelijk zeggen’, antwoordde ik en hij schoot in de lach die uitmondde in een zodanig gehoest, dat ik even het ergste vreesde. ‘We hebben niet veel tijd’, zei hij. ‘Het gaat slecht en langer dan een half uur red ik het niet en ik wil dat je me een gedicht voorleest. Ik heb moeite met praten.’.
Hij wees me op de bundel Gedichten van Jeroen Dageraadt, die ietwat gehavend bovenop een stapeltje spullen lag. En ik las het gedicht voor waarnaar hij vroeg en dat begint met ‘luister,
luister
toen ik nog met hem
leefde en wij de wereld samen
maakten, wevend en rafelend
toen ik zijn oog bij mij had
en zijn witte handen
toen heb ik de sneeuw gezegend
en in de regen gelachen.
toen ik de middagen in zijn kamer
doorbracht en in zijn lichaam
rondliep of neerzat, een boek las
of sliep, toen ik de weg van zijn oor
kende en de rivier van zijn ogen
binnenvoer toen ik met zijn handen
speelde en over zijn lippen liep
toen ben ik mijzelf tegengekomen
lachend of huilend of dingen zeggend.
maar, bij het komen van de herfst is hij weggegaan
nu ben ik zelf niet meer want ik ben meegegaan
ik heb zijn handen een hand gegeven
ik ben in zijn ogen gevangen
ik ben in zijn ogen verward
ik ben in zijn lichaam verdwaald
in zijn lichaam verdronken
Het was even stil. ‘Kijk’, zei hij, ‘zoals in dat gedicht, zo heb ik geleefd, en vooral, zo heb ik lief gehad en zoals in dat gedicht, zo ga ik dood. Want het gaat niet meer. En nu moet je weg’.
Ik trok me terug in het middenzaaltje, de deur sloot automatisch en het licht ging langzaam aan.
Uit het plafond daalde het hoboconcert van Albinoni. Ik wierp een blik in de monumentale boekenkast, die de rij schilderijen onderbrak. Verzameling eerste drukken van Boutens, Leopold, Couperus, enzovoort.
Na een minuut of tien klonk er iets, wat nog het meeste weg had van een ondeugend kinderstemmetje. Langzaam en geruisloos schoof de deur naar het slaapvertrek weer open.. ‘Sigaar, sigaar!’ piepte mijn neef, zo te horen ver boven zijn kracht. ‘Sigaaaar!’.
Toen ik binnenkwam hing er in het vertrek een uiterst onaangename geur die leek te blijven hangen tegen de zware driedubbel gevoerde gordijnen die dit heilige van het heilige stoffeerden. Zo goed als het ging rookten we. Zwijgend. De bolknak van mijn neef boven zijn strikje stak grof en robuust af tegen dat uitgemergelde lichaampje dat haast leek te verdwijnen in de partij kussens waartegen het leek neergelegd. De sigarenrook vermengde zich vrij voorspoedig met de scherpe stank, die in de kamer hing.
Twee weken later werd ik gebeld, dat Sebastiaan dood was. Op zijn begrafenis behoorde ik tot de genodigden en toen is de ellende eigenlijk begonnen. Door haar ogen gevangen, door haar ogen verward.
Zag vanmorgen vroeg de zon opkomen. Nu wordt het al weer donker en kan ik nauwelijks nog zien wat ik schrijf. De dag is langzamerhand voorbij, zonder dat zich ook maar iets noemenswaardigs heeft voorgedaan of zich heeft afgespeeld. Heb zin in een sigaret. Hoorde dat je een verre reis gaat maken. Het moet een onrustig hart zijn, dat jou drijft. Vergeet vooral niet wat roddelblaadjes mee te nemen voor onderweg. En neem tenminste jezelf een beetje serieus. Het wordt al wat laat maar het kan nog altijd.